Recht op uitkering in geval van schade bij niet voldoen aan de mededelingsplicht


7 maart 2021 - Het is geen onbekend fenomeen; de mededelingsplicht bij het aangaan van een verzekering. Op basis hiervan kan de verzekeraar bepalen of, en onder welke condities en voorwaarden een verzekering kan worden afgesloten.

Feit of fabel: Bij niet voldoen aan de mededelingsplicht bestaat er in geval van schade geen recht op uitkering

Verzekeringsrecht

De mededelingsplicht is in het verzekeringsrecht vastgelegd in artikel 7:928 lid 1 BW. Hierin staat te lezen: “De verzekeringnemer is verplicht vóór het sluiten van de overeenkomst aan de verzekeraar alle feiten mede te delen die hij kent of behoorde te kennen, en waarvan, naar hij weet of behoort te begrijpen, de beslissing van de verzekeraar of, en zo ja, op welke voorwaarden, hij de verzekering zal willen afsluiten, afhangt of kan afhangen.”

In feite komt het er op neer dat van de aanvrager van een verzekering wordt verwacht dat deze bij het afsluiten van de verzekering alle gevraagde informatie aan de verzekeraar verstrekt.

Aanvraagformulier

Het aanvraagformulier bepaalt de omvang van de mededelingsplicht. De aanvrager hoeft alleen vragen te beantwoorden die op dit formulier worden gesteld. De verzekeraar kan zich er later niet op beroepen dat feiten, waarnaar niet is gevraagd, niet zijn medegedeeld. Dit is alleen anders indien de aanvrager één of meer feiten, waar niet specifiek naar is gevraagd, heeft verzwegen met de opzet de verzekeraar te misleiden (artikel 7:928 lid 6 BW). Dit laatste zal echter door de verzekeraar moeten worden aangetoond; een moeilijke bewijslast.

De mededelingsplicht geldt daarnaast alleen voor feiten die de aanvrager kent of behoort te kennen en die relevant zijn voor de verzekeraar.

Onlangs deed de Rechtbank Limburg uitspraak in een zaak die te maken had met de specifieke slotvragen in het aanvraagformulier (ECLI:NL:RBLIM:2021:2402).

De verzekeraar stelde dat er sprake was van opzet tot misleiding omdat de aanvrager niet had doorgegeven dat het rijbewijs was ingevorderd. De Rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van verzwijging en de verzekeraar de schade door het verlies van een gestolen motor toch moest uitkeren.

Het aanvraagformulier van de verzekeraar had in de slotvragen een limitatieve opsomming van strafbare feiten staan. Alleen als sprake was van één van deze feiten moest de aanvrager die slotvraag met ‘ja’ beantwoorden.

Van de aanvrager was het rijbewijs een aantal jaren geleden ingevorderd, maar in de slotvragen werd alleen gevraagd of er sprake was geweest van ontzegging van de rijbevoegdheid. De verzekeraar stelde dat er sprake was van opzet tot misleiding, omdat de aanvrager had verzwegen dat zijn rijbewijs was ingevorderd. De Rechtbank ging hier niet in mee.

Het invorderen van het rijbewijs is een bevoegdheid van het openbaar ministerie op grond van artikel 164 WVW. Een rijontzegging kan worden opgelegd door een strafrechter op basis van artikel 179 WVW. Dat zijn twee verschillende maatregelen. De Rechtbank stelt dat de verzekeraar naast de vraag inzake rijontzegging ook de vraag inzake invordering van het rijbewijs aan de slotvragen had kunnen toevoegen. De aanvrager hoefde de slotvraag inzake rijontzegging dus niet met ‘ja’  te beantwoorden, omdat daar geen sprake van was. De verzekeraar kan zich er niet op beroepen dat verzekeringnemer een feit heeft verzwegen waarnaar niet is gevraagd.

Geen beroep op uitkering

Wanneer is er dan geen recht op uitkering? Is de stelling ‘Bij niet voldoen aan de mededelingsplicht bestaat er in geval van schade geen recht op uitkering’ dan juist? Nee, Dat is een fabel. Het ligt een stuk genuanceerder.

Als de verzekeraar bij kennis van de ware stand van zaken een verzekering in het geheel niet zou hebben afgesloten, hoeft deze niet uit te keren (artikel 7:930 lid 4 BW).

Maar een verzekeraar zal wel moeten uitkeren als hij met de kennis van de ware stand van zaken de verzekering wel zou hebben afgesloten, maar tegen een hogere premie of een lager verzekerd bedrag. De uitkering kan dan wel naar evenredigheid worden bijgesteld (artikel 7:930 lid 3 BW).

Als de premie bijvoorbeeld twee keer zo hoog zou zijn geweest, wordt de uitkering gehalveerd.

Ook dient de verzekeraar uit te keren wanneer de verzwegen feiten van geen belang zijn voor het risico zoals zich dit heeft verwezenlijkt (artikel 7:930 lid 2 BW).
Wanneer verzekeringnemer bijvoorbeeld verzwijgt dat zijn bedrijf is gevestigd naast een bedrijf dat  gevaarlijke stoffen opslaat, maar er een ontstaat een brand door kortsluiting, zal de verzekeraar toch de schade moeten uitkeren.

Als een verzekeraar een beroep wil doen op niet voldoen aan de mededelingsplicht, moet hij dit binnen twee maanden na ontdekking van de verzwijging aan de verzekeringnemer melden, onder vermelding van de mogelijke gevolgen. Houdt de verzekeraar zich niet aan deze twee maanden termijn, dan kan hij zich niet langer beroepen op de verzwijging (artikel 7:928 lid 1 BW).

Dit is in het leven geroepen om de verzekeringnemer na ontdekking van verzwijging niet te lang in onzekerheid te laten over de mogelijke gevolgen van de verzwijging.

Het ligt dus erg aan de omstandigheden van het geval of het niet voldoen aan de mededelingsplicht tot een lagere of geen uitkering zal leiden. Daarbij speelt ook een rol dat de juiste termijnen voor een beroep op verzwijging in acht worden genomen.

Auteur
Willem Jonkman, Senior specialist verzekeringstechniek

Willem Jonkman auteur