EVR-registratie belangenbehartiger wegens manipuleren medische informatie gerechtvaardigd

29 oktober '25 - Het Gerechtshof Den Haag heeft een uitspraak gedaan in een zaak waarin een WAM verzekeraar een letselschadekantoor en haar voormalig directeur geregistreerd heeft in het Extern Verwijzingsregister. Dit heeft de verzekeraar gedaan omdat medische informatie die van belang was voor de beoordeling van een letselschade uitkering was aangepast of achtergehouden.[1] Het arrest benadrukt de zware verantwoordelijkheid van een belangenbehartiger voor het geven van juiste en volledige informatie.

 

Achtergrond van de zaak

Het letselschadekantoor treedt op als belangenbehartiger van letselschadeslachtoffers. In deze zaak was de belangenbehartiger die het dossier van het letselschadeslachtoffer behandelde, ook directeur van het letselschadekantoor. De benadeelde kreeg een ongeval in 2021. In 2023 kreeg de verzekeraar, overigens via de benadeelde, de beschikking over een opname van een telefoongesprek tussen de belangenbehartiger en de benadeelde. In dat gesprek moedigde de belangenbehartiger de benadeelde aan om medische informatie die negatieve invloed zou kunnen hebben op de letselschade uitkering, te laten aanpassen. Daarop zegde de verzekeraar de samenwerking met de belangenbehartiger (de directeur was ook persoonlijk geregistreerd) en het letselschadekantoor op. Ook ging de verzekeraar uiteindelijk over tot registratie van de gegevens van de belangenbehartiger en het letselschadekantoor in het EVR.

Het letselschadekantoor en de belangenbehartiger startten een kort geding en eisten verwijdering van de registratie. Hoewel het letselschadekantoor inmiddels in 2025 door turboliquidatie was ontbonden, had zowel het kantoor als de belangenbehartiger en tegelijkertijd oud directeur van het kantoor nog voldoende belang bij de beoordeling van de vordering tot het ongedaan maken van de registratie. Het hof achtte het aannemelijk dat de belangenbehartiger, zoals hij had aangevoerd, door de EVR registratie onder meer hinder ondervond bij het uitoefenen van zijn werk als schadebehandelaar en het afsluiten van financiële producten. Maar net als de voorzieningenrechter oordeelde het hof in deze kort-geding-procedure dat de verzekeraar de registratie mocht handhaven voor de volle drie jaar.

 

EVR en IVR: kaders en gevolgen

De verzekeraar had de belangenbehartiger geregistreerd in zowel het Interne Verwijzingsregister (IVR) (acht jaar) als het EVR (drie jaar). Het IVR is alleen zichtbaar voor de financiële instelling zelf, maar gegevens die zijn opgenomen in het EVR kunnen worden gedeeld binnen de financiële sector. Andere banken en verzekeraars kunnen de registratie zien, daarover informatie opvragen en er gevolgen aan verbinden voor bijvoorbeeld het aangaan van een verzekeringsovereenkomst. De beoordeling in het kort geding zag alleen op het bezwaar tegen de EVR registratie.

Het hof onderstreept dat opname in deze registers een verwerking van persoonsgegevens is. Daarmee moet worden voldaan aan de AVG, de UAVG en de voorwaarden uit het Protocol Incidentenwaarschuwingssysteem Financiële Instellingen 2021 (PiFi). Volgens artikel 5.2.1 PiFi mogen alleen gegevens worden opgenomen van personen in het EVR van wie:

  • gedragingen een bedreiging vormen of kunnen vormen voor de belangen van cliënten en van de financiële instellingen zelf of de continuïteit en/of de integriteit van de financiële sector;
  • in voldoende mate vaststaat dat betrokkene betrokken is bij die gedragingen,
  • de registratie proportioneel is.

 

Beoordeling van de gedragingen

Het hof keek vervolgens of de verzekeraar aannemelijk had gemaakt dat aan deze vereisten was voldaan. Uit het transcript van het telefoongesprek tussen de benadeelde en de belangenbehartiger bleek dat de belangenbehartiger structureel medische informatie beoordeelde op “gunstigheid” en dat informatie die de claim kon verzwakken, werd verwijderd of aangepast. In een e-mail werd zelfs expliciet voorgesteld om UWV-informatie met betrekking tot een psychische voorgeschiedenis te laten aanpassen en als dat niet lukte, die informatie dan niet met de verzekeraar te delen.

Het hof achtte bewezen dat het hierbij niet ging om privacybescherming, maar om het doelbewust misleiden van de verzekeraar. Met het achterhouden van de informatie, die recent was en dateerde van na het ongeval, wilde de belangenbehartiger voorkomen dat de verzekeraar daarin een alternatieve verklaring voor de klachten zou kunnen afleiden. Het hof merkte dit aan als een vorm van misleiding. De belangenbehartiger gaf er in het telefoongesprek bovendien blijk van dat het zijn vaste werkwijze was om medische informatie te ‘screenen’, aan te passen en niet te delen om andere redenen dan ter bescherming van de privacy van de benadeelde en dat hij zijn medewerkers ook opleidde om dit te doen. De werkwijze bleek dus structureel. Daarmee werd het vertrouwen in de schadeafwikkeling ernstig geschaad.

Verweer op basis van de Gedragscode

De belangenbehartiger verweerde zich nog door te verwijzen naar de Medische paragraaf van de Gedragscode Behandeling Letselschade. Volgens hem mocht bij kortdurende schades alleen informatie met een direct verband met het ongeval worden gedeeld. Het hof ging hier niet in mee, onder meer omdat die stelling feitelijk niet juist was. Uit de beschikbare informatie bleek duidelijk dat het niet ging om kortdurende schade.

 

Proportionaliteitsafweging

Cruciaal was vervolgens de proportionaliteitsafweging op basis van artikel 5.2.1, sub c PiFi. Voordat de verzekeraar overgaat tot registratie, moet zij toetsen of het belang van de financiële instellingen om opmerkzaam te worden gemaakt op de gedragingen van de betrokken (rechts)persoon in dit geval zwaarder moet wegen dan de (mogelijk) nadelige gevolgen die deze (rechts)persoon daarvan ondervindt. Het voorlopig oordeel van het hof was dat het belang van de financiële instellingen in deze zaak zwaarder woog. Aansprakelijkheidsverzekeraars zijn in letselschadezaken voor de beoordeling van de claim van benadeelden grotendeels afhankelijk van informatie die door de belangenbehartiger wordt aangeleverd. Die informatie is vaak privacygevoelig en controleerbare alternatieven ontbreken. Het is dus essentieel dat verzekeraars kunnen vertrouwen op de informatie die belangenbehartigers geven.

Het hof benadrukte dat de gedragingen van de belangenbehartiger een serieuze bedreiging vormen voor de integriteit van het financiële stelsel. Op de zitting verklaarde de belangenbehartiger nog steeds achter zijn handelwijze te staan. Dit onderstreepte volgens het hof de noodzaak van registratie. Een duur van drie jaar werd proportioneel geacht.

 

Wat betekent dit voor de praktijk?

Deze uitspraak kan worden gezien als een krachtig signaal aan belangenbehartigers in de letselschadepraktijk en onderstreept het belang van een zorgvuldige en professionele werkwijze. Belangenbehartigers moeten integer handelen en verzekeraars moeten daarop kunnen vertrouwen. Het doelbewust manipuleren van informatie wordt zwaar bestraft, met potentieel verstrekkende gevolgen voor de beroepsuitoefening.

Overigens rust op de benadeelde zelf ook de plicht en verantwoordelijkheid alle relevante informatie correct en volledig aan te leveren. Het is niet de bedoeling dat een belangenbehartiger stukken laat aanpassen of achterhoudt en om de verzekeraar zo een verkeerde voorstelling van zaken te geven. Een benadeelde moet zich hier ook bewust van zijn.

[1] Gerechtshof Den Haag 16 september 2025, ECLI:NL:GHDHA:2025:1778

Auteurs
Jim Krajenveld en Sarah Derks, advocaten bij JPR Advocaten